Home   Email  

 

 

Vistechnieken Home
Materiaal
Montages
Peilen
Vissen
Artikels

 

Vistechnieken - Matchvissen - Peilen
Klik op de afbeelding voor een vergroting
Klik op de knop Vistechnieken of op home in de kopbalk om terug te keren.

 

Vastestokvissers en competitievissers weten als geen ander hoe belangrijk het uitpeilen van de visplek is.
We komen er in de eerste plaats de diepte mee te weten, maar het levert ons vaak nog veel meer andere informatie zoals:
  • Of er diepere en ondiepere plaatsen zijn.
  • De aanwezigheid van obstakels, bodemvuil of waterplanten.
  • De mate van de helling van de bodem.
  • De bodemgesteldheid, modder, vast of rottende bladeren.
Voor veel beginnende matchvissers is juist het goed peilen een van de grootste hindernissen en vaak resulteert dat dan in povere vangsten.
Het probleem dat zich bij het gebruik van een zwaar peillood voordoet, is dat het slechts met moeite te werpen is. Er zijn immers twee verschillende punten op de lijn waar zich een zwaar gewicht bevindt, namelijk het gewicht rond de dobber en het peillood. De lijn is hierdoor volledig uit balans en een zuivere worp is bijna onmogelijk. Een peilloodje gebruiken we alleen bij een onverzwaarde waggler en op maximaal 15 meter.

Op stilstaand water met een zware loodhagel of ultra klein peillood.

Op stilstaand water is peilen het gemakkelijkst. Allereerst loden we de de waggler volledig uit zoals we willen vissen, met alleen nog het tipje boven water.
Nu testen we of we de afstand waarop we willen vissen gemakkelijk kunnen werpen. Hou er rekening mee dat we altijd enkele meter moeten terugdraaien om de lijn mooi onder water te laten zinken.
Lukt dit gemakkelijk, dan bevestigen we een peilloodje. In dit geval gebruiken we hiervoor een zware loodhagel die net voldoende zwaar is om de dobber te doen zinken. We knijpen deze op de haak. We schuiven de pen tot ongeveer de diepte die we verwachten en werpen vervolgens enkele meter over de visplek. Met enkele slagen van de werpmolen zinken we de lijn waarbij we op de visplek komen te liggen. Hierna geven we wat lijn terug. Opgepast, dit is echt noodzakelijk, de lijn moet bij het peilen los tussen hengel en dobber hangen.
Eenmaal de spanning op de lijn weg zal de dobber zich onder invloed van het lood rechten en zien we of deze te hoog of te laag staat.
In het eerste geval zal hij gewoon aan het oppervlak zichtbaar zijn, het peilloodje ligt dan op de grond. In het tweede geval zal hij langzaam onder water zinken, het peilloodje ligt dan niet op de bodem.
We markeren nu eerst de afstand met een viltstift op de lijn om steeds op dezelfde plaats/afstand te peilen tijdens de volgende worpen.
De volgende worpen verschuiven we de pen tot we ongeveer de juiste diepte hebben. Dit wil zeggen dat we als we de dobber één dobberlengte omlaag brengen deze zinkt, en als we hem daarna één dobberlengte omhoog brengen deze aan het oppervlak blijft staan.
Nu hebben we de juiste diepte op enkele centimeter nauwkeurig en voor ons is dat voldoende.
Als eerstvolgende punt plaatsen we nu de diepte uit zodat we bij lijnbreuk niet opnieuw moeten beginnen. Dit doe ik waar het mogelijk is met een krijtje en anders met twee stokjes die ik op de juiste lengte in de grond steek nabij de visplaats.
Daarna verkennen we met een tiental worpen de omgeving van onze visplek. Misschien vinden we enkele meter rechts of links een put, of zien we dat we juist op een helling uitgeworpen hebben. Neem de tijd voor die enkele worpen meer, het geeft je een goed beeld van de bodem en wie weet geeft het je de informatie die je kan gebruiken om juist voor een visstek enkele meter meer naar rechts, links, verder of dichter te kiezen.  Vergeet dan niet om terug de de nieuwe afstand en diepte te markeren.

Op stilstaand water met peillood grotere afstanden
of met voorgelode wagglers.

Staat er nogal wat trek of wind op het water, dan is een klein knijploodje niet voldoende en maken we gebruik van een gewoon klein peillood.
Zoals ik reeds beschreef is werpen met een uitgelode lijn en een peillood bijna niet te doen. Als je slechts een kleine afstand uit de oever vist, laten we zeggen 15 meter  dan lukt dit nog wel, maar voor langere afstanden gebruiken we de volgende methode.
Het vooraf uitloden van de waggler laten we achterwege !
Als de lijn niet uitgelood is hebben we namelijk maar één werpgewicht en dat is het peillood. Daarmee valt accuraat te werpen.
Maar om nu te kunnen peilen moeten we de dobber wel eerst vastzetten  op de lijn.
Dit kunnen we door toch gebruik te maken van twee kleine loodhagels waarmee we de dobber zekeren. Door hun gering gewicht beïnvloeden deze het werpvermogen niet noemenswaardig. Ze moeten echter wel zo zwaar zijn dat de dobber tot ongeveer 1/3 in het water zakt. 
Daarna peilen we uit  zoals beschreven bij "op stilstaand water".
Pas als het peilen afgelopen is loden we de lijn volledig uit. We vervangen de twee voorlopig loodjes dan ook door zwaardere.  Vergeet ook nu niet afstand en diepte te markeren.
Deze  manier van uitloden gebruiken we ook bij voorgelode wagglers.
Bolletje piepschuim
Bij ruw weer en forse trek op het water kan het gebeuren dat de dobber niet recht boven het peillood komt, maar door wind of trek schuin komt te staan  waardoor we een verkeerd beeld krijgen van de diepte. 
Door de dobber wat meer drijfvermogen te geven komt deze dan weer recht boven het peillood te staan.
Dit kan bereikt worden door een balletje piepschuim op de antenne te schuiven. Prepareer het bolletje vooraf door er met een gloeiende naald of spijker een gaatje in te prikken. Pas op dat je het gat niet te ruim maakt, het moet nog wel goed vast komen te zitten. (zie vb)

 

Op stromend water 

Op sterk stromend water is het gebruik van een peillood van weinig nut om perfect uit te loden. De beste manier om dan enig inzicht te krijgen in de diepte en de bodemgesteldheid is om driftend te peilen.
Of het nu een waggler of vaste pen is maakt hierbij geen verschil.
We loden de pen uit tot hij net nog een loodje nr4 kan dragen zonder onder te gaan. Deze nr4 knijpen we op of net boven de haak. Deze nr4 wordt na het peilen natuurlijk weer verwijderd !
We plaatsen de dobber ruwweg op de geschatte diepte en laten hem nu ongehinderd in de stroming driften. Is de pen te ondiep afgesteld dan zal de dobber ongehinderd op de snelheid van de stroming voortdrijven. Om de bodem te vinden schuiven we de pen nu telkens één dobberlengte hoger. We doen dit tot het loodje nr4 de bodem raakt. Dit zien we onmiddellijk aan het gedrag van de dobber.
Vis je te diep dan wordt de dobber door de stroming en het loodje op de bodem onder getrokken. Het ideaal is als je ziet dat de dobber als het ware nu en dan even blijft hangen/tikken. Dit bekomen we als het lood als het ware over de bodem tikt 
(nu eens de bodem rakend/dan weer niet)
Ikzelf peil op stromend water uit zonder haak aan de lijn, dit om de kans op vastraken te voorkomen. Na het uitpeilen zet ik dan eerst de diepte uit met twee stokjes of met krijt. Daarna bevestig ik de haak en stel de juiste diepte terug in.
Aan het gedrag van de pen tijdens het peilen (en ook tijdens het vissen) kunnen we het verloop van de bodem redelijk duidelijk zien. Stel dat de dobber tijdens de dril eerst ongehinderd drijft en na enkele meter telkens op dezelfde plaats begint te tikken  of zelfs ondergaat, dan kunnen we hieruit opmaken dat de bodem op die plaats ondieper is.
Het omgekeerde kan natuurlijk ook, eerst zwaar lopen om dan plots als het ware vrij te komen.
Vaak zijn juist die hellingen de plaats waar de vis zich ophoudt omdat dit vaak de plaats is waar het lokvoer zich ophoopt of juist vrij begint te zweven afhankelijk of het een oplopende of afgaande helling is.
 

 
 


Copyright © 2006 Noyelle Frans. Alle rechten voorbehouden.