Klik op de knop Vistechnieken of op home in de kopbalk om
terug te keren.
Je koos een veelbelovende plaats, zocht
het perfecte tuigje uit volgens stroming en diepte, peilde daarna zorgvuldig de
stek af en plaatste het lokvoer. En nu wil je natuurlijk vissen. |
Viswijzen |
Je kan nu tegen de bodem, op de bodem of tussen
twee waters vissen, met daartussen in nog talrijke variaties. Verder is het
mogelijk om gericht op voorn, brasem of zeer kleine vis te vissen. Waarbij je
dan hoofdzakelijk wel die vissoort vangt, maar waarbij je natuurlijk andere
soms verrassende bijvangsten niet kunt uitsluiten. Voor de vaste stok vissers
zijn brasem en voorn echter de hoofdzaak. Elke soort kent zijn speciale
technieken en die komen aan bod in
"Vissen op.."
Hier wil ik het hebben over enkele algemene technieken die bij het vissen met de
vaste stok van pas komen.
Hou er wel rekening mee dat wat voor de een normaal is, voor de ander speciaal
kan zijn en niets moet, maar alles kan. |
De gebruikelijke techniek |
Als we het niet op een bepaalde
vissoort voorzien hebben, maar zoveel mogelijk soorten willen vangen, dan nemen we
een standaard uitloding. De loodzetting kunnen we tijdens het vissen nog steeds
aanpassen naar de omstandigheden. |
Klik op de afbeelding
voor een vergroting
|
De kleinste vis komt
normaal steeds het vlugst op het ingeworpen lokaas af. Ze azen hierbij op neerdwarrelende en vrij in het water zwevende deeltjes, en niet in het minst op
het in het voer aanwezig levend aas. Om die reden start ik bij wedstrijden
steeds ongeveer 10cm boven de bodem. Na een tijd is het lokvoer echter volledig
op de bodem gezakt waarbij de losse deeltjes over de bodem voortrollen door de
aanwezige stroming. De vis volgt het aas en zoekt nu de bodem af naar de
lekkerste brokjes. Dus volgen we en gaan nu juist op, of 1cm boven die bodem
vissen. Na een tijd echter mogen we veronderstellen dat ook de groottere vis op
het lokaas afkomt, als alles goed gaat tenminste. Deze vissen komen meestal uit
de stroomafwaartse richting waar de geur en werkende deeltjes naar toe drijven.
Nu plaatsen we ons aas op de bodem en vissen stroomafwaarts op de rand van onze
voerplaats. Hoeveel cm je op grond vist is sterk onderhevig aan stroming en
vissoort. Het kan gaan van enkele cm tot zelfs 50 cm. Voor voorn is 5 tot 10 cm
vaak ruim voldoende maar voor brasem is dit meestal meer.
Voederen we tijdens het vissen bij met levend aas, dan komt het vaak voor dat de
vis het neerdalend levendaas tegemoet komt. Zeker bij het gebruik van een cup.
Op de bodem vissend worden de aanbeten dan minder en we vissen dan ook terug
juist op of boven de bodem. Vissen we op brasem, ook dan gaan we iets minder ver
op de bodem vissen.
Heel uitzonderlijk komt het ook voor dat zowel brasem als voorn ruim boven de bodem
te vangen is. |
Onderstroming..... Opgelet |
In stilstaand water
gebeurt het vaak dat de wind het water naar een bepaalde kant opstuwt. Jouw
dobber drijft dan met de wind mee, maar tegen de bodem aan kan door onderstroming
(dat is het terugkerend water) je lokaas de andere kant opgaan. Als je hier geen
rekening mee hielt vis je gewoon aan de verkeerde kant van je voer.
In licht stromende kanalen kan hetzelfde zich voordoen door het samenspel van
wind en sluiswerking. Vaak is het hierdoor ook extremer dan op stilstaand water.
In dit geval duwt de onderstroming vaak de lijn met het aas van de bodem weg.
Een oplossing hiervoor is het lood zeer kort boven de bodem te groeperen en met
een verklikkerloodje dicht op de haak te vissen. In het extreemste geval moet je
zelfs het lood zeer dicht bij de haak groeperen. (10cm) Een andere mogelijkheid
is extreem ver op de bodem vissen. Wat het best is werkt, merk je alleen tijdens
het vissen. |
Driftend vissen |
Normale drift
In min of meer stromend water of gewoon op de wind is het mogelijk van
driftend te vissen.
De eenvoudigste manier van driftend vissen is de lijn gewoon met de
stroom laten mee drijven. Hierbij werp je iets stroomopwaarts in en vis
je de lijn driftend uit tot het einde van jouw bereik, waarna je
herbegint. Deze manier is niet de meest gunstige omdat de lijn tussen
dobber en aas in een flinke bocht ligt en de lijn met het lood hierbij
steeds voor het aas de vis tegemoet komt. Dit kunnen we verhelpen door
een iets zwaardere dobber dan normaal te nemen en halfweg de diepte wat
lood te plaatsen waardoor de lijn mooi recht hangt. Het is wel even
oppassen bij het inleggen van de lijn. Dat moet altijd met een strakke,
gestrekte lijn gebeuren, anders werp je de boel in de war.
Bij deze manier van driften kan het helpen wanneer we de dobber nu en
dan wat tegen houden waardoor het aas door de stroming iets opgelicht
zal worden. Hierdoor komt het iets hoger van de bodem af, of bij het op
de bodem slepen komt het iets van de bodem af, wat vaak een aanbeet
oplevert.
Invers driften
Wanneer de vis het niet echt doet kan invers driften toch nog vis
opleveren. We laten hierbij de pen en het lood opzettelijk voor het aas
uit drijven. Bij deze techniek stellen we de pen ruim 50cm dieper af of
de diepte en plaatsen een ankerloodje op 15cm van de haak. Dat remt de
drift af en houd het aas altijd op de bodem. Om te voorkomen dat
hierdoor de dobber wordt ondergetrokken, loden we deze iets minder scherp
uit. Dit is een aasaanbieding voor vissen die te lui zijn om zelf achter
het aas aan te gaan. Ze nippen er wel aan, maar meestal zie je het niet.
Met deze aasaanbieding doet de stroming echter het werk, en van zodra
een vis het aas in de bek neemt resulteert dit in een afremmen en schuin
neerwaartse beweging van de dobber. Hierop moet dan ook onmiddellijk
gereageerd worden. Het gebeurt natuurlijk ook dat de vis hierbij gewoon
tot zelfs fel aanbijt, en dat is dan mooi meegenomen. |
Slepen |
In andere omstandigheden kan slepen vaak vis
opleveren. Hierbij verplaatsen we de stilliggende dobber en daarmee het aas
langzaam over de bodem. We kunnen dit doen in een beweging over onze volledige
stek, maar ook met onderbrekingen. Het verslepen kan uiterst behoedzaam
gebeuren waarbij de verplaatsing nauwelijks merkbaar is, tot iets vlugger dan
je haalt bij driftend vissen. In de meeste gevallen zie je de beet doordat de dobber plots tegengehouden wordt en als gevolg van het slepen vaak
onderduikt. Zeker voor brasem is dit vaak de manier om in moeilijke
omstandigheden toch iets te vangen.
|
Plagen |
Door het aas dat stil in het water hangt iets op
te heffen, een tot enkele cm, of met korte rukjes te bewegen, kan je een
extra dimensie geven aan het aas. Het is immers levend aas en het is dus niet
vreemd dat het beweegt. Daarbij trekt juist die beweging vaak de aandacht.
Vooral in stilstaand water en op voorn zal deze techniek vaak succes opleveren. Plagen gaat het best met een slanke lange dobber. Ideaal hierbij is een dobber
waarbij het oogje niet bovenaan bevestigd is, maar halfweg het drijflichaam. Dat kunnen we ook bekomen door de lijn niet door het oogje, maar aan de dobber
met een ringetje vast te zetten. Trek je nu licht aan de lijn, dan zal de
dobber zich uit het water heffen tot aan het ringetje. Deze methode heeft
alleen zijn nut bij het vissen tegen of boven de bodem. |
Zinkende dobber |
Hierbij loden we de dobber extra scherp uit en
plaatsen daarna een extra loodje op 10 tot 15 cm van de haak. (soms nog
dichter) Nu peilen we zo uit dat het extra loodje juist tegen de bodem
aanligt zodanig dat de dobberantenne bijna volledig onderwater komt te staan.
Slechts een miniem topje mag zichtbaar zijn. Bij de minste aanbeet lift de vis
het extra loodje van de bodem waardoor de dobber uit het water komt. Aanslaan
kan onmiddellijk. Dit is een uiterst scherpe manier van vissen die goed werkt
als de vis zeer argwanend aast. Het spreekt vanzelf dat hiervoor een glad
wateroppervlak nodig is om de beet te kunnen zien. Vaak te gebruiken op
stilstaand water. Informeer bij wedstrijden wel even of er geen bepaling is
waarbij de dobber het lood moet kunnen dragen.(=niet overloden) |
TIPS |
- Bij brasemvissen wil een opsteker zeggen dat dat het aas te weinig op de
bodem ligt. Vis dan iets dieper, of niet als je dit juist wilt.
- Let op de buurman tijdens een wedstrijd. Vangt hij vis en jij niet dan
klopt er iets niet en moet je je viswijze aanpassen.
- Pas het draagvermogen aan de sterkte van de stroming aan. Een dobber mag
als de hengel in de steun ligt niet uit het water stijgen.
- Probeer je zo veel mogelijk tijdens het vissen aan te passen aan de
manier waarop de vis aast en verwacht het niet andersom.
- Bij winderig weer helpt het om de dobber stil te houden als je de slag,
dit is de lijn tussen dobber en hengel laat zinken. Dit kan je doen
door de lijn in te wrijven met een gewoon afwasmiddel, of je gebruikt een
speciaal zinkmiddel dat je in de hengelsportzaak kan kopen.
- Door de dobberantenne gewoon een likje vaselinne te geven verhoog je het
drijfvermogen.
- Bij onderstroming of wind kan je gebruik maken van een achterloodje om
de dobber rustiger te houden. Dit is een klein loodje dat je tussen dobber
en hengel op de lijn brengt. De afstand is ongeveer 10 tot 20cm van de
dobber af. Hou er rekening mee dat het loodje deel uitmaakt van de volledige
uitloding.
|